De Living

Beauty & Consolation (Van de Schoonheid en de Troost): Wole Soyinka

  • 4 Reacties
  • 4305 Gelezen

*

Jan Maes

  • ******
  • 1 222
  • God is Liefde en Liefde is een werkwoord: er zijn!
Re: Beauty & Consolation (Van de Schoonheid en de Troost): Wole Soyinka
« Reactie #1 Gepost op: 22 april 2012, 19:59:56 »
Reportage: Wole Soyinka, in: Wim Kayzer, Van de schoonheid en de troost, Amsterdam, Ned.3/VPRO, 2000.
Wole Soyinka (°1934, Nigeria)

Nobelprijswinnaar (1986) Wole Soyinka, toneelschrijver, dichter, romanschrijver, is een van de belangrijkste hedendaagse Afrikaanse auteurs. Aanvankelijk richtte hij zich op het theater. Hij studeerde toneel in Ibadan en Leeds. Na zijn studie werkte hij als toneelschrijver bij het Royal Court Theatre, waar zijn eerste stuk The Invention (1955) opgevoerd werd. In 1959 keerde hij terug naar Ibadan waar hij de toneelstukken The Swamp Dwellers en The Lion and the Jewel schreef. Hij stichtte tevens twee theatergezelschappen, waarmee hij een nieuwe vorm van Nigeriaans drama opbouwde. Exemplarisch daarvoor is het stuk A Dance of the Forests: een combinatie van Europees modernisme en de tradities van zijn eigen Yoruba-stam. In Soyinka's visie kan Afrika zijn koloniale verleden afschudden door de technische voordelen van de moderne tijd te enten in de eigen tradities. Zijn eerste roman The Interpreters (1965) wordt gezien als wegbereider van de moderne Afrikaanse roman. Soyinka daagde de Nigeriaanse autoriteiten uit, niet alleen met zijn literaire werk, maar ook in de politieke arena. Zijn activiteiten leidden tot een tweejarige gevangenisstraf (van 1967 tot 1969). In The Man Died (1972) doet Soyinka verslag van deze periode.
Niet lang na zijn vrijlating vluchtte hij naar Amerika. Van 1976 tot 1985 was hij hoogleraar Vergelijkende Literatuurwetenschappen op de Ife University en van 1988 tot 1992 werkte hij als hoogleraar van zowel Afrikaanse als ook Theater studies op Cornell University. Zijn blijvend kritische houding ten opzichte van het Nigeriaanse regime deed hem in 1993 op de dodenlijst belanden. Tijdens het interview met Wim Kayzer was hij nog steeds ‘in hiding’.
"To teach is to open someone's eyes, to let him see what he didn't see before." De Amerikaanse moraaltheoloog Richard McCormick in 1985 in Leuven.

*

Jan Maes

  • ******
  • 1 222
  • God is Liefde en Liefde is een werkwoord: er zijn!
Re: Beauty & Consolation (Van de Schoonheid en de Troost): Wole Soyinka
« Reactie #2 Gepost op: 22 april 2012, 20:03:21 »
Wole Soyinka, Vaders rozen, in: Wim Kayzer, Van de schoonheid en de troost, Amsterdam, 2000, p.62-72.

VADERS ROZEN

Wole Soyinka, afkomstig uit de Yoruba-cultuur in Afrika, de schrijver van toneelstukken, romans en gedichten waarin troost en tederheid niet zelden om voorrang strijden, was op het moment van onze ontmoeting in Atlanta, VS, nog 'de ter dood veroordeelde Wole Soyinka'. Veroordeeld door de militaire junta in zijn geboorteland Nigeria. Er stond een prijs op zijn hoofd. De doodseskaders konden overal zijn om het vonnis te voltrekken.
De ontmoeting was met geheimzinnigheid omgeven. Pas op het laatste moment, de avond tevoren, hoorden we dat hij door zou gaan.
De volgende morgen gaf hij me, bij binnenkomst, zijn essay over schoonheid en troost.
Hoe merkwaardig: in dat essay bleek zelfs de kleinste vingerwijzing naar zijn even hectische als angstaanjagende bestaan op dat moment te ontbreken. Alsof een vrij man, zeer ontspannen, beelden, herinneringen en bespiegelingen had opgeschreven, alsof die dichter niet al jaren van vervolging en gevangenschap achter de rug had. Alsof hij niet elk moment moest vrezen dat het vonnis ver van huis zou worden voltrokken.
We hebben er wel over gepraat, over de merkwaardige troost van het koor der ter dood veroordeelden, dat hij op een dag hoorde in de gevangenis op hanging day, over de troost die hij in zijn isolatiecel zocht in muziekflarden, wiskundeformules en poëzie, ('Seksuele fantasieën schafte ik daar eenvoudig af), over de troost van de bevrijding uit de gevangenis, die dag toen buiten een storm opstak, alsof de goden een teken hadden gegeven, over het opgejaagd zijn, maar in het essay bleek elke verwijzing daarnaar te ontbreken. Een omstandigheid die je even intrigerend als typerend kunt noemen voor de persoonlijkheid van Soyinka.

Iwa l'ewa: zo vatten de Yoruba het concept van schoonheid samen. Letterlijk: in karakter ligt schoonheid. Maar zoals geldt voor vrijwel alle gezegden van de Yoruba: de letterlijke vertaling is simplistisch en misleidend Het grootste compliment dat de verbale schatkist van dit volk namelijk in zich herbergt is: 0 n’iwa, o 1'ewa - begiftigd met evenveel karakter als schoonheid. Het is duidelijk - en dit geeft me nog eens de gelegenheid korte metten te maken met de beweringen van die esthetische theoretici (zowel Afrikaanse als van elders) die erop hameren dat Afrikaanse kunst enkel en alleen utilitair is - dat in elk geval dit Afrikaanse volk niet alleen een sterk esthetisch gevoel heeft, maar dat het de schoonheid ook als een menselijke en maatschappelijke deugd beschouwt. Let wel, de extreem utilitaire kunstbeschouwing is voor een groot deel geconditioneerd door een reactie op de Europese school van 'de kunst omwille van de kunst', die in de ogen van de utilitaire school niet te verzoenen is met de historische (neokoloniale etc.) realiteit van een worstelend continent en die realiteit zelfs ondermijnt. In de hoogtijdagen van het marxisme stonden dergelijke meningen bij voorbaat vast; het credo 'Afrikaanse kunst is uitsluitend utilitair' was in werkelijkheid een knieval voor de marxistische esthetiek van het sociaalrealisme.
In talrijke essays, debatten en informele confrontaties is mijn verweer tegen die beweging altijd geweest: u beledigt de kunst en u beledigt het Afrikaanse continent. En hoewel ik mijn tegenaanvallen heb kunnen funderen op zowel artistieke als analytische voorbeelden uit mijn Yorubacultuur, kwamen mijn woede en onbuigzame houding minder voort uit die objectieve steun dan uit het subjectieve gevoel dat iets diep in mij geweld aangedaan werd; dat men op grove ideologische gronden poogde mij een masker van verdringing op te laten zetten. Vrijwel elk gesprek over dit onderwerp werd gekenmerkt door in het mildste geval ergernis en in het ergste geval bitterheid Afrikaans-Amerikaanse intellectuelen, begrijpelijkerwijs erop gebrand om zich te distantiëren van een zelfgenoegzame en vermoedelijk decadente tendens in de kunst van de blanke Euro¬-Amerikaanse maatschappij, werden vaak in deze simplistische verdediging gedwongen. Ik vond zo'n bewuste dubbele vervreemding moeilijk te begrijpen of zelfs maar te verontschuldigen, ten eerste gezien de esthetische normen van hun eigen maatschappij, maar ook gezien de alternatieven die de kunst van het Afrikaanse continent, waar hun eigenlijke wortels liggen, hun aanbood. Wat hun excuus ook mag zijn geweest, ik heb het nooit getolereerd, en het altijd beschouwd als een irrationele aanval op de schoonheid die, hoe voorbijgaand en fragmentarisch ook, mij vanaf mijn jeugd had beïnvloed, mijn gevoeligheden had gevormd, en mij toevluchtsoorden van troost had geboden.
Hoe vroeg in het leven wordt men zich bewust van 'de schoonheid'? Onder kinderpsychologen lopen de theorieën uiteen, wat weinig verrassend is aangezien in de esthetiek veel meer gekeken wordt naar exotische zaken zoals de artistieke talenten van chimpansees en varkens. In het menselijk domein, waarvan ik beter op de hoogte ben, weet ik alleen dat ik als kind in veel opzichten als vroegwijs werd beschouwd. Een van de gebieden waarop ik dat oordeel niet zal bestrijden, was dat ik al vroeg onderscheid zag in het uiterlijk van het andere geslacht. Dat onderscheid, hoe ik het ook zou kunnen rationaliseren, lag tussen mooi en niet zo mooi. Verrukking in de door mist omfloerste heuvels, vooral tijdens ons harmattan-seizoen, verbazing over de ontzagwekkende schoonheid van het onweer en over de pracht van de vluchten vlinders die zich na de eerste regens plotseling vertoonden en op bijna magische wijze over bomen en struiken fladderen als miniatuurvlaggetjes op zoek naar velden wilde bloemen en avenues van flame-trees (Nuystia floribunda) - de waardering voor de schoonheid daarvan kwam pas veel later. Voor zover ik me herinner had ik op die leeftijd niet zo'n oog voor de schoonheid van dingen en van de natuur. Anderen hebben dat wel, zoals ik een jaar of dertig later zag in het zoontje van een neef van me.
Hij was toen nog geen drie jaar oud, maar hij kon meer dan een uur, soms zelfs twee uur of langer - en in mijn ogen duidelijk vervuld van bewondering en esthetisch genot - een opvallend patroon in het tapijt in de woonkamer zitten bekijken. Wij sloegen hem op onze beurt met dezelfde fascinatie gade, verwonderd dat zijn interesse zo lang op hetzelfde gericht bleef. We keken toe hoe hij met zijn vingers het patroon langsliep en sommige kleuren langer onder de loep nam dan andere. Hij verzette zich krachtig tegen elke poging om zijn aandacht af te leiden; zelfs eten werd een probleem zodra hij op dat bijzondere tapijt af gekropen was. Het tapijt was overigens zonder twijfel het meest opvallende onderdeel van de inrichting van het huis. Dit kind is duidelijk voorbestemd om kunstenaar worden, voorspelden we allemaal - maar hij werd advocaat. Van mijn eigen jeugd herinner ik me niet zo'n stille hartstocht, zo'n duidelijke herkenning van de schoonheid, en al helemaal niet op zo'n jonge leeftijd. Ik was gefascineerd door boeken, door alles wat gedrukt was, maar zeker niet omdat ik vond dat ze er mooi uitzagen. Toch was ik me zeer bewust van de esthetische impuls, of conditionering, in iemand anders - die persoon was mijn vader, die ik de bijnaam ‘Essay’ gaf. Hij hield hartstochtelijk van zijn tuin - de rozen met alle mogelijke kleuren, de bonte verzameling crotonstruiken, de hibiscus en de bougainvilles, de exotische lelies en varens en andere planten waarvan ik de naam nooit geleerd heb. Het was mijn taak om hem te helpen, de struiken te snoeien en de bloembedden water te geven, dode bladeren en bloemblaadjes weg te harken en de spinnenwebben te verwijderen. Ik kweet mij als vanzelfsprekend van mijn taak, niet omdat die een visuele beloning inhield. Eerlijk gezegd vond ik de rozenbloesems erg smakelijk, en at ik alle bloemblaadjes die op de grond lagen op, en als ze al loszaten, hielp ik ze een handje. Mijn vader in zijn eentje in de tuin... Dat was een ervaring die me betoverde. Het is niet overdreven om te zeggen dat hij daar een metamorfose onderging. Ik op mijn beurt ontleende er een subtiel genoegen aan om hem gade te slaan. Hij leek zo vredig, zo los van de wereld dat hij etherisch werd; hij leek licht te geven. Ik verborg me om te zien hoe hij van struik naar struik liep, rustig vooroverboog en voorzichtig aan een roos rook om vervolgens zijn blik kalm door de tuin te laten dwalen alsof hij bang was het evenwicht van de takken, doorns, patronen, bladeren, bloesems en kleuren of het mysterie der groei te verstoren, of zelfs de arabesken die de van meeldraad naar meeldraad zoemende bijen beschreven. Vaak stond hij urenlang stil, verzonken in gedachten. Natuurlijk zou het nog jaren duren voor ik begreep dat hij genoot van de pure schoonheid van dit toevluchtsoord dat hij voor zichzelf geschapen had. Zijn tuin bood hem vrede en troost. In de biografie van mijn jeugd, Ake, heb ik beschreven dat hij, toen hij ziek was en vermoedde dat hij ging sterven, meer tijd dan ooit in zijn tuin doorbracht en talloze foto's van zichzelf liet nemen bij zijn favoriete rozenstruiken, gekleed in zijn mooiste Yoruba-gewaden. Ik was veel te jong om te beseffen dat hij ziek was en men hield dat ook voor mij verborgen, maar toch voelde ik dat er een afscheidsritueel plaatsvond, een afscheid dat sterk verbonden was met die plaats van schoonheid en troost.
Hij werd evenwel beter en leefde nog vele jaren. Maar het duurde lang voor ik die intimiteit met het schone der natuur van hem overnam. Het andere geslacht, dat was een andere kwestie. Jong of oud, dat deed niet terzake. Daar, en waarschijnlijk op jongere leeftijd dan bij mijn tapijtminnende neefje, vormde en ontwikkelde zich mijn hele schoonheidsuniversum, met een aantal voorspelbaar komische gevolgen, hoewel ik dat toen niet zo zag. Voorzover ik dat na zoveel jaren kan beoordelen, begon ik de schoonheid van de menselijke gestalte te waarderen op hetzelfde moment dat ik me van het onderscheid tussen de geslachten bewust werd. Goed, dat is misschien wat overdreven, maar ik weet dat ik schaamteloos onderscheid maakte tussen neven, tantes, buren, broers, zussen en bezoekers op grond van hun schoonheid Dit domein van de schoonheid was een dodelijk ernstig, intens persoonlijk domein waar niet mee mocht worden gespot. Ik moest dit universum waardig zijn, ik moest de zegening ervan zien af te smeken, de noodzakelijke waardigheid ontwikkelen en proeven doorstaan, Wee degene die me op welke manier dan ook kleineerde tegenover de persoon die ik als de belichaming van de schoonheid zag. Mijn peetmoeder, mevrouw Odufuwa, was een van de eerste belichamingen van mijn kuise zoektocht naar schoonheid. In Ake heb ik geprobeerd dit gevoel op te roepen:

Mevrouw Odufuwa was de mooiste vrouw ter wereld. Dat kon alleen een volslagen blinde zonder enig gevoel ontkennen. Ik voelde geen wrok tegen haar man, die tenslotte mijn peetvader was, en die dus mijn huwelijk met deze godin zodra ik volwassen was niet in de weg zou staan. Ik volgde in haar voetstappen als ze met haar man in de tuin wandelde.

Misschien verklaart het voorafgaande waarom ik nooit tevreden ben geweest met het feit dat er slechts één woord bestaat - schoonheid - voor twee unieke fenomenen: schoonheid in de natuur en schoonheid die door mensen wordt voortgebracht. De onwillekeurige fluistering of stille gedachte 'wat mooi' - die ons ontlokt wordt door een waterval in een verborgen bosrijke bergkloof, door een keten van besneeuwde bergtoppen die vervaagt naar een horizon van eeuwigheden of die getooid is met een wolkensluier, de bronzen pieken van weer een andere bergketen bij zonsondergang, zelfs de steelse, vluchtige schittering van het zonlicht op het water in een kleine bergpoel... geen van die beelden wekt in ons dezelfde emotionele reactie op als de gewelven of de glas-in¬loodramen van een kathedraal of een ander architectonisch wonder, een klassieke Yomba-houtsnede of een bronzen beeld uit de Yoruba-cultuur, een schilderij, een gedicht of een stuk aardewerk. Van de verschillende kunstvormen is muziek misschien de uitzondering, dat wil zeggen, het is het door mensenhand gemaakte 'object' dat het karakter van de schoonheid der natuur het dichtst benadert (en niet wat vaak onzorgvuldig 'natuurlijke schoonheid wordt genoemd, oftewel schoonheid zonder enige gekunsteldheid). Toch vraag ik me vaak af waarom je bij 'grote' muziek vergeet dat die door mensenhand geschapen is. Waardoor wordt gekunsteldheid juist háár kwijtgescholden en krijgt zij een aura als had zij altijd bestaan, als was zij nooit iets anders geweest, als ware haar aanwezigheid volmaakt vanzelfsprekend - kortweg, hoe kan zij tot je komen in een staat van autonome volmaaktheid? Ik heb het hier zowel over de grote klassieke composities als over de bedrieglijk eenvoudige deuntjes die de authentieke uitdrukkingsvormen zijn van verschillende volken, de muziek die schijnt te zijn voortgekomen uit het diepst van hun ervaringen, en die hun vingerafdruk in de wereld is.

Het schijnt er niet toe te doen om welk volk het gaat - Russen, Ieren, Portugezen, Napolitanen, Efik, Yoruba of de Amerikaanse nakomelingen van de Afrikanen met hun blues. Dergelijke muziek bezit een kwaliteit die het proces van bewuste compositie ontstijgt; zij spreekt direct tot de intuïtie en is tegelijkertijd droevig en intens mooi. Luister maar eens naar Roberto Murolo die eeuwenoude Napolitaanse liedjes zingt, naar de intensiteit van Amália Rodriguez in de fado, naar Francesca Pereira die tijdloze Yorubadeuntjes fraseert, naar Billie Holiday die de geschiedenis van de volkeren waaruit ze voortkomt in de blues uitstort, of de Ierse muzikale tragedie The Praities they are Small - al deze stukken helpen je om het raadsel der muziek - authentieke muziek - te duiden als een verheven gebied van droefheid dat zowel schoonheid als troost in zich herbergt. Hoog tussen de toppen van de Alpen, schijnbaar geïsoleerd in een ondoordringbare stilte denk je, ja paradoxaal genoeg hóór je zelfs flarden van de verheven stilte der muziek. Van alle plaatsen waar ik gewoond heb, hoe kort ook, manifesteert zich deze prachtige paradox alleen daar. De menselijke geluiden worden zwakker en vervliegen, het gerinkel van de koebellen verwaait; dan volgt de stilte. Maar niet volledig. Een onhoorbare, onstoffelijke muziek maakt zich meester van de zintuigen. Misschien scherpt de puurheid van de lucht je zintuigen zodanig dat ze ontvankelijk worden voor het spel van normaal onhoorbare geluidsgolven, van heimelijke vibraties uit de stratosfeer. Misschien keren we op die hoogten terug in de baarmoeder van muzikale archetypen waarin de tonale en ritmische verkenningen, uitbreidingen en samentrekkingen (zoals de geboorteweeën van de kosmos waaruit een serene aarde voortkwam) niets meer zijn dan een in zichzelf gekeerde stilte waarin het zaad van de waarheid ontkiemt. Dit roept een allesomvattende emotie op van vrede, van troost, van een sereniteit die voortkomt uit het aanvoelen van het universele, smetteloze rijk der schoonheid. Was dat wat de Griekse filosofen in arren moede maar beschreven als 'de muziek der sferen'? We ervaren haar soms als de immensiteit van de natuur die het ego tot niets reduceert, het vermorzelt, waarna je zintuigen zo gescherpt zijn dat ze ontvankelijk worden voor de ongrijpbare aard van een werkelijkheid waarvan je het bestaan niet vermoedde. Zelden brengt een enkel beeldend kunstwerk - een schilderij, een beeld of stuk aardewerk - mij op zo'n geheime verblijfplaats waar alle fenomenen samensmelten in het domein van de pure essentie zoals de muziek dat doet. Op zulke momenten erken je het bestaan van een onstoffelijke ziel. Je lijkt er even aan te raken... 'Heer, laat die dienaar nu in vrede gaan, gelijk uw belofte, want mijn ogen hebben gezien...' Nee, daar moet staan: want mijn oren hebben gehoord! Niet iedereen formuleert het zo, maar sommigen wel, en ik deel hun gevoel van de ultieme openbaring die ze schoonheid noemen. We tasten rond naar woorden om het onzegbare te formuleren, maar we wéten het als we de manifestatie ervan tegenkomen, de essentie van de 'schoonheid’, een zeldzame ervaring van je één voelen met een kosmische harmonie. Een verborgen zaadje in ons heeft water gekregen en ontbloeit in een flits van vervulling; dat zal steeds opnieuw gebeuren, zij het voor  sommigen veel vaker dan voor anderen.
Harmonie is de sleutel, vermoed ik, en harmonie is de plaats waar het samenspel der fenomenen tenslotte eindigt, waar slechts de essentie overblijft. Het is een plaats van mysteries waar je soms het voorrecht hebt enige tijd door te brengen. Een plaats waar - in mensen - gekunsteldheid en natuurlijkheid samensmelten en waar afzonderlijke fenomenen en holisme in elkaar opgaan. Een bergtop is alleen 'mooi' als de sneeuw of de begroeiing die hem bedekt, zijn ontembare uniciteit onderbrengt in een taal die hij deelt met de contouren van de bergen eromheen, als de kleuren van de hemel bij zonsopgang of zonsondergang de ruigheid van de piek laat vervloeien met de sneeuw en het mozaïek van stralen en vlakken van licht. Een keten van bergtoppen bereikt 'schoonheid' omdat deze zelfde dynamische delen - top naast top, de tussenliggende valleien, wolken, poelen en pilaren van chromatisch licht - uiteindelijk ophouden te bestaan en opgaan in een nieuwe eenheid Juist in de samensmelting vinden we de schoonheid, anders zouden we niet op zo'n onchristelijk uur opstaan om de zon te zien opgaan boven de bergen, enkel voor een paar kortstondige momenten waaraan ons geheugen - terwijl de beelden alweer verdwijnen - zich wil blijven vastklampen. De ene zonsopgang stelt ons teleur, over de andere echter zijn we opgetogen: blijkbaar ondergaat dezelfde bergtop metamorfoses die de ene keer meer en de andere minder 'iets' zijn. Dat 'iets' is de plaats waar de dialoog tussen de piek en de zonsopgang stilvalt, tussen de sneeuw en de berg die zij bekroont, tussen de ene bergpiek en zijn buren - of ze nu aan elkaar grenzen of zich uitspreiden door de witte ruimte of door clair-obscur kloven die diep neerwaarts zinken, zich krommen en in de onzichtbare onderbuik van de aarde verzinken. (Nee, op zulke momenten maakt de geest geen onderscheid meer tussen dingen, hij lost juist op en wordt opgenomen in een oerstaat die zich manifesteert als het meest pure zijn.) Een nieuwe, intense maar gedempte, onuitgesproken vorm van vervoering overweldigt je en brengt de geest tot rust, maar voedt intussen je totale wezen en je bewustzijn. Er wordt iets wezenlijks losgemaakt dat de individuele taal van de afzonderlijke fenomenen van deze nieuw geschapen plaats overstijgt. Dat wezenlijke is schoonheid.

Architectuur kan dezelfde sensatie oproepen; het is geen wonder dat de grote werken der architectuur de hartstochten der muziek doen ontvlammen. Mijn liefde voor architectuur begon met het geestelijke - kathedralen, moskeeën en tempels. Daarin probeert de mens nieuwe materialen te bezielen met de ongrijpbare, transcendente eigenschappen van de natuur, en die eigenschappen om te zetten in een nieuwe taal van metselwerk en gewelven met vergulde versieringen en maaswerk, in een plastische compositie die de geest boven het aardse, het alledaagse uittilt. Zelfs de hordes toeristen met wie ik gedwongen ben deze plaatsen te delen leiden me niet af van mijn persoonlijke toe-eigening ervan. Hoe dan ook, de pelgrim (dat ben ik natuurlijk) staat op een heel ander niveau dan de toerist (al die anderen!). Als student bracht ik al veel meer tijd door in kathedralen dan in kunstgaleries. Van de Europese kathedralen tot de grote moskeeën van India, Bagdad en Noord-Afrika en de boeddhistische en shintoïstische tempels van Japan, mijn voeten hebben me altijd feilloos gebracht waar ik wilde wezen. In mijn persoonlijke pelgrimstocht zijn het waardevolle momenten waarop de ziel in harmonie komt met vrede en troost.

"To teach is to open someone's eyes, to let him see what he didn't see before." De Amerikaanse moraaltheoloog Richard McCormick in 1985 in Leuven.

*

Jan Maes

  • ******
  • 1 222
  • God is Liefde en Liefde is een werkwoord: er zijn!
Re: Beauty & Consolation (Van de Schoonheid en de Troost): Wole Soyinka
« Reactie #3 Gepost op: 22 april 2012, 20:04:07 »
Nee, ik doel niet alleen op religieuze architectuur, hoewel die wel de basis is. Hoe beschrijf je de onverhoedse gevoelsomslag als je uit een smalle straat plotseling het bezegelde interieur van een moors hofje in Sevilla, Tunesië of Algerije binnenstapt, om een paar ogenblikken door te brengen op een bankje in de koelte van de galerij die het hofje omringt, met een murmelend fonteintje dat het marmeren bekken eronder vult? 'Klein is mooi': schoonheid kan gedomesticeerd worden, hoewel niet op de manier van zovelen die menen dat je schoonheid kunt kopen door objets d'art aan te schaffen. Dat is slechts een vorm van binnenhuisarchitectuur. De grootse werken der architectuur boezemen ons vanzelfsprekend ontzag in, en dat ontzag legt een verband tussen wat de mens schept en de architectonische wonderen der natuur - bergketens, ravijnen en grotten. Soms lijkt het of de architectuur slechts poogt om de natuur te evenaren, zelfs de angstaanjagende mierenhopen die, in al hun complexiteit, in al hun spilzucht en de precisie van hun torens en de subtiele dialogen tussen de verbindingsbalken en bogen, uit hun krachten gegroeide imitaties lijken van de kathedralen die je in heel Europa tegenkomt, van middeleeuws tot barok en neogotiek.
Hoe indrukwekkend en overdonderend ze ook zijn, toch raken die kathedralen en moskeeën niet aan wat ik schoonheid noem. Ja, ze hebben iets weg van extravagante symfonieën; die van Gustav Mahler, om de meest extreme te noemen, zijn een bruikbare vergelijking. Het zou pedant zijn om te suggereren dat in zulke werken de delen soms veel grootser zijn dan het geheel. Maar dit taboe is te omzeilen door te zeggen dat zulke gebouwen en 'grandioze' symfonieën het moment bereiken waarop de taal stilvalt, en er dan direct aan voorbijschieten De ontvankelijkheid die er in aanleg was, wordt onmiddellijk naar buiten gericht, ze trekt je mee in een soort van hofmakerij (polygaam, aseksueel en dus volkomen gespeend van elk ego) en ze baart niets anders dan die ene vondeling: schoonheid. De kracht van de verschillende componenten in de composities waar we het over hebben blijft verpletterend, maar de resterende emotie is niet - echt - die van de schoonheid Brahms, Schubert en Mozart weten het meest consequent het element van de schoonheid te vangen, maar hun muziek is eerder een muzikale uitdrukking van een tempel, en in het bijzonder een shintoïstische tempel, dan van een kathedraal. Shintoïstische tempels, en dan vooral die die aan de extravagantere aspecten van de (Chinese) boeddhistische architectuur zijn ontsnapt, zijn eenvoudig mooi!
En hoe zit het met bruggen, vooral hangbruggen? Ja, natuurlijk trekken sommige bruggen onze aandacht, en als blijken van de bouwtalenten van de mens dwingen ze respect af. We zetten onze auto aan de kant en staren in verwondering. Opgewonden delen we, zij het indirect, in de triomf van de menselijke inventiviteit die de zwaartekracht en de ruwe massa overwonnen heeft door een wirwar van ijzer en staal te laten zakken in precisiehangmatten op smalle overspanningen over rivieren, meren en baaien. Toch is de technisch meest geavanceerde brug niet per se de mooiste, en sommige zijn niet per se de hele dag mooi. De brug moet een samenspel aangaan met mistflarden tegen een achtergrond van oprijzende heuvels of een spectaculaire zonsopgang, om een metamorfose te ondergaan tot iets adembenemends dat het verhevene benadert. Ik ervoer dit jaren geleden als kind. De brug was nog niet eens af - de ene kant hing onvolledig in de lucht met trossen die in de wind wiegden of verdwenen in de diepten van een kloof. Toch kreeg ik dat gevoel van subtiele vervoering, alsof mijn lichaam zich had losgerukt van zijn ankers en in een rijk van puur licht terecht was gekomen. Die hangbrug werd gebouwd over de Firth of Forth in Schotland Sinds de brug gereed is ben ik er teruggeweest, maar de magie was weg. Nu de brug klaar is, is er iets verdwenen. Komt dat doordat mijn zintuigen afgestompt zijn? Ik weet het echt niet, maar de hangbrug over de Firth of Forth was in die onvoltooide staat ondraaglijk mooi. Nu is hij nog steeds elegant en ontzagwekkend, maar…
Uiteindelijk is het toch in het domein van de literatuur, van het geschreven woord, waar het raadsel het grootst is. Wat onderscheidt in één literair werk - een gedicht, toneelstuk of roman - een diepzinnige artistieke uitdrukking van pure, eenvoudige schoonheid? Lawrence Durrells Alexandria Quartet lijkt zich niet bezig te houden met diepe waarheden, maar het staat buiten kijf, welke maatstaf je ook hanteert, dat dit een literair werk is dat het idee van het 'eenvoudigweg mooie' bij je oproept. Weinigen zullen ontkennen, denk ik, dat Garcia Márquez' Honderd jaar eenzaamheid een boek van grote schoonheid is - kwijnend, grillig en fantastisch, maar mooi - of dat Umberto Eco's In de naam van de roos een uniek soort van filosofisch mysterie schept dat tegelijkertijd esthetisch geslaagde, of gewoonweg mooie literatuur is.
Binnen het oeuvre van één schrijver - William Shakespeare is een voor de hand liggend voorbeeld – zou niemand beweren dat King Lear een mooi toneelstuk is. Het is ontstellend en verontrustend, het verkent de krochten van de menselijke geest en is tegelijkertijd buitengewoon poëtisch. Antony and Cleopatra daarentegen, eveneens een tragedie, zou ik juist een mooi toneelstuk noemen. Het kathartische net waarin we verstrikt raken, benadert geenszins de complexiteit van King Lear of Othello, maar Antony and Cleopatra is een stuk waarin de schoonheid van de taal verweven wordt met het drama van de gebeurtenissen; verlies, oneer en dood worden verzacht door een patroon van taalkundige schoonheid dat de menselijke zwakheden transformeert en absolutie schenkt. In andere essays heb ik aandacht gevraagd voor deze uitzonderlijke kwaliteit van Antony and Cleopatra, en gesuggereerd dat Shakespeare's kennis van het exotische Egypte met zijn mysteries en zelfs mystieke fascinatie - een element dat afwezig is in andere speeltuinen van zijn verbeelding - zijn creativiteit een ongewone impuls gaf waardoor dit stuk zo'n onaardse schoonheid kreeg.
Literatuur en muziek Dat zijn de twee gebieden waaraan ik persoonlijk de troost ontleen die wordt opgeroepen door een osmotische absorptie van schoonheid. Ik denk dat voor hen die gedwongen zijn in de 'heksenketel' te leven - in mijn geval het strijdperk van de politiek - de steeds zeldzamere momenten van ontsnapping, vaak voor bijgaand of zelfs toevallig, naar de kalme wateren van esthetische troost zeer waardevol worden; ze moeten steeds weer in het geheugen worden opgeroepen en herleefd. Een flard muziek. Een uitzonderlijk ballet of toneelstuk. Een gedicht dat in herinnering komt. Een scène uit een film. Een wandeling door een straat die door de geschiedenis is geconserveerd, schijnbaar gescheiden van het heden, lichtjaren verwijderd van de hoekige glas-en-chroom architectuur die de haast en de stress van de moderne mens uitbeelden. Een moment van rust, opgeroepen door de lente of door een onschuldig tafereel tussen kinderen.
Schoonheid, die ongrijpbare maîtresse waarvoor de zintuigen knielen, is diep verbonden met het kortstondige, en is nooit ver verwijderd van een lichte droefheid. Waar de droefheid vandaan komt heb ik nooit helemaal begrepen, maar ik vermoed dat zij voortkomt uit een gevoel van naderend verlies. We kunnen het schone niet bezitten, in elk geval niet permanent. Zelfs het feit dat iets bijzonder oud is of de status van monument bezit, kan het voortbestaan ervan niet garanderen - daar zijn we hardhandig aan herinnerd bij de recente aardbevingen die de kunstschatten van Italië zo zwaar hebben beschadigd en de overstromingen die een aantal jaar geleden Venetië hebben geteisterd Ook zijn er door het voortschrijden van de moderniteit monumenten van onschatbare waarde gewijd aan de geest, aan de creativiteit en aan de schoonheid, geslachtofferd in naam van de 'vooruitgang', vooral in de derde wereld. Misschien komt het daardoor dat ik steeds gehypnotiseerd ben gebleven door het welbekende gedicht van Andrew Marvell, de jongere landgenoot van Shakespeare, dat in zoveel bloemlezingen is opgenomen. Ik beschouw het niet alleen als een manifest van de schoonheid, maar ook van de hang ernaar, haar rechtvaardiging en haar contradicties.
Humor is ook een deel van de schoonheid, evenals evenwicht en symmetrie. Al deze drie manifesteren zich op verscheidene niveaus, in hoge mate echter manifesteren ze zich in dit verleidelijke gedicht waarvan de bescheiden schoonheid, naar ik vermoed, vervaagd is door al te grote bekendheid ermee. Toch is het al tientallen jaren mijn lievelingsgedicht, en aldus ben ik, in elk geval in dit opzicht, trouw gebleven aan één maîtresse. Misschien doet het me denken aan mijn vroegste kennismaking met de wereld der schoonheid die, zoals ik bekend heb, niet begon met kunstwerken of enige esthetische leer, maar die instinctief en uitsluitend op mensen gericht was. Hoe dan ook, Andrew Marvells liefdesgedicht vertoont een aangename symmetrie met het avontuur van mijn persoonlijke esthetische bewustzijn.

 
To his coy mistress

Had we but world enough, and time,
This coyness, lady, were no crime.
We would sit down, and think which way
To walk, and pass our long love's day.
Then by the Indian Ganges' side
Shouldst rubies find: I by the tide
Of Humber would complain. I would
Love you ten years before the flood,
And you should, if you please, refuse
Till the conversion of the Jews;
My vegetable love should grow
Vaster than empires and more slow;
An hundred years should go to praise
Thine eyes, and on thy forehead gaze;
Two hundred to adore each breast,
But thirty thousand to the rest;
An age at least to every part,
And the last age should show your heart.
For, lady, you deserve this state;
Nor would I love at lower rate.

But at my back I always hear
Time's winged chariot hurrying near,
And yonder all before us lie
Deserts of vast eternity.
Thy beauty shall no more be found,
Nor in thy marble vault shall sound
My echoing song; then worms shall try
That long preserved virginity;
And your quaint honour turn to dust,
And into ashes all my lust:
The grave's a fine and private place,
But none, I think, do there embrace.


Now therefore, while the youthful hue
Sits on thy skin like morning dew,
And while thy willing soul transpires
And now, like amorous birds of prey,
At every pore with instant fires,
Now let us sport us while we may,
Rather at once our time devour
Than languish in his slow-chapp'd power,
Let us roll all our strength, and all
Our sweetness up into one ball,
And tear our pleasures with rough strife
Thorough the iron gates of life:
Thus, though we cannot make our sun
Stand still, yet we will make him run.   
                                                                                                 

Aan zijn zedige geliefde

Hadden we genoeg wereld, en tijd,
Dan wasje zedigheid geen misdrijf.
Dan zouden we overdenken hoe we
onze lange liefdesdag zouden invullen.
Als jij langs de boorden van de Ganges
robijnen zou vinden, zou ik me
aan de oever van de Humber beklagen.
Tien jaar voor de zondvloed zou ik je beminnen, En jij zou mogen blijven weigeren
totdat de joden zich bekeren;
Mijn vegeterende liefde zou groter
en trager groeien dan keizerrijken;
Honderd jaar zou ik je ogen prijzen,
en je voorhoofd bewonderen;
Tweehonderd jaar voor elke borst,
En dertigduizend voor de rest;
Zeker een eeuw elk ledemaat,
En een lange laatste eeuw je hart.
Want, vrouwe, dat verdien je,
En voor minder zou ik je niet beminnen.

Maar achter me hoor ik steeds
de gevleugelde wagen des tijds aanstormen;
En voor ons liggen woestijnen
van onmetelijke eeuwigheid.
Je schoonheid zal vergaan,
En in je marmeren grafkelder zal
mijn lied niet weerklinken;
wormen zullen je gekoesterde maagdelijkheid beproeven;
Je ouderwetse eer zal vergaan tot stof,
En al mijn lust gaat op in rook:
Het graf is een mooie besloten plek,
Maar omhelsd wordt daar toch niet.

Laten we daarom, zolang je jeugd
Als morgendauw op je huid ligt,
En zolang je willige ziel
Als vuur door elke porie lekt,
Ons vermaken nu het nog kan,
En liever, als verliefde roofdieren
Onze tijd ineens verslinden
Dan wegkwijnen in zijn traag verloop,
Laten we al onze kracht
En al onze zoetheid samenballen,
En onze geneugten met geweld
Door de ijzeren poorten van het leven sleuren: Want we kunnen onze zon weliswaar niet stilzetten
Maar hem wel zich laten haasten.
"To teach is to open someone's eyes, to let him see what he didn't see before." De Amerikaanse moraaltheoloog Richard McCormick in 1985 in Leuven.

*

dieter T

Re: Beauty & Consolation (Van de Schoonheid en de Troost): Wole Soyinka
« Reactie #4 Gepost op: 7 november 2012, 15:30:37 »
links werken niet meer